blameer
- bla·meer
vervoeging van |
---|
blameren |
blameer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blameren
- Ik blameer.
- gebiedende wijs van blameren
- Blameer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blameren
- Blameer je?
- Het woord blameer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.