biopteer
- bi·op·teer
vervoeging van |
---|
biopteren |
biopteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van biopteren
- Ik biopteer.
- gebiedende wijs van biopteren
- Biopteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van biopteren
- Biopteer je?
- Het woord biopteer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.