• bin·nen·stap·te
vervoeging van
binnenstappen

binnenstapte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnenstappen
    • ... dat ik binnenstapte. 
    • ... dat jij binnenstapte. 
    • ... dat hij, zij, het binnenstapte. 
     Voor dat soort trendy party's had ze immers nog nooit een uitnodiging ontvangen. 'Nou, jij schijnt het nogal naar je zin te hebben,' zei haar jongere zus Denise quasi vrolijk toen ze de keuken binnenstapte.[1]