Nedersorbisch

Uitspraak
  • IPA: /bʲii̯ʊ/
Woordafbreking
  • bi·ju

Werkwoord

biju

  1. eerste persoon enkelvoud aantonende wijs van biś
  2. derde persoon meervoud aantonende wijs van biś
Synoniemen
  1. bijom


Oppersorbisch

Woordafbreking
  • bi·ju

Werkwoord

biju

  1. eerste persoon enkelvoud aantonende wijs van bić


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·ju

Werkwoord

biju

  1. eerste persoon enkelvoud aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord bít
Synoniemen