Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·stort

Werkwoord

vervoeging van
bijstorten

bijstort

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijstorten
    • ... dat ik bijstort. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijstorten
    • ... dat jij bijstort. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijstorten
    • ... dat hij bijstort. 

Gangbaarheid