bijsloot
- bij·sloot
vervoeging van |
---|
bijsluiten |
bijsloot
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijsluiten
- ... dat ik bijsloot.
- ... dat jij bijsloot.
- ... dat hij, zij, het bijsloot.
- ... dat ik bijsloot.
- Het woord bijsloot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijsloot" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be