Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·harkt

Werkwoord

vervoeging van
bijharken

bijharkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijharken
    • ... dat jij bijharkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijharken
    • ... dat hij bijharkt. 

Gangbaarheid