Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·hangt

Werkwoord

vervoeging van
bijhangen

bijhangt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijhangen
    • ... dat jij bijhangt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijhangen
    • ... dat hij bijhangt. 

Gangbaarheid