Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·een·sprok·kel

Werkwoord

vervoeging van
bijeensprokkelen

bijeensprokkel

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijeensprokkelen
    • ... dat ik bijeensprokkel. 

Gangbaarheid