• bij·een·neemt
vervoeging van
bijeennemen

bijeenneemt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijeennemen
    • ... dat jij bijeenneemt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijeennemen
    • ... dat hij bijeenneemt.