biets
- biets
vervoeging van |
---|
bietsen |
biets
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen
- Ik biets.
- gebiedende wijs van bietsen
- Biets!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen
- Biets je?
- Het woord biets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "biets" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be