bibber
- bib·ber
vervoeging van |
---|
bibberen |
bibber
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bibberen
- Ik bibber.
- gebiedende wijs van bibberen
- Bibber!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bibberen
- Bibber je?
- Het woord bibber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bibber" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be