• be·zwan·ger
vervoeging van
bezwangeren

bezwanger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwangeren
    • Ik bezwanger. 
  2. gebiedende wijs van bezwangeren
    • Bezwanger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwangeren
    • Bezwanger je?