Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zoom

Werkwoord

vervoeging van
bezomen

bezoom

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezomen
    • Ik bezoom. 
  2. gebiedende wijs van bezomen
    • Bezoom! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezomen
    • Bezoom je? 

Gangbaarheid