• be·ziel·de
vervoeging van
bezielen

bezielde

  1. enkelvoud verleden tijd van bezielen
    • Ik bezielde. 
    • Jij bezielde. 
    • Hij, zij, het bezielde. 
  2. verbogen vorm van bezield, voltooid deelwoord van bezielen

bezielde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bezield