beziel
- be·ziel
vervoeging van |
---|
bezielen |
beziel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezielen
- Ik beziel.
- gebiedende wijs van bezielen
- Beziel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezielen
- Beziel je?
- Het woord beziel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.