Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ziel

Werkwoord

vervoeging van
bezielen

beziel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezielen
    • Ik beziel. 
  2. gebiedende wijs van bezielen
    • Beziel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezielen
    • Beziel je?