bezette
- be·zet·te
vervoeging van |
---|
bezetten |
bezette
- enkelvoud verleden tijd van bezetten
- Ik bezette.
- Jij bezette.
- Hij, zij, het bezette.
- Ik bezette.
- aanvoegende wijs van bezetten
- ▸ Hier had ze de ruimte, aangezien Jeroen de stoel bezette die schuin tegenover de driezitsbank stond.[1]
- verbogen vorm van bezet, voltooid deelwoord van bezetten
bezette
- verbogen vorm van de stellende trap van bezet
- Het woord bezette staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.