• be·zet·te
vervoeging van
bezetten

bezette

  1. enkelvoud verleden tijd van bezetten
    • Ik bezette. 
    • Jij bezette. 
    • Hij, zij, het bezette. 
  2. aanvoegende wijs van bezetten
     Hier had ze de ruimte, aangezien Jeroen de stoel bezette die schuin tegenover de driezitsbank stond.[1]
  3. verbogen vorm van bezet, voltooid deelwoord van bezetten

bezette

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bezet