bezeek
- be·zeek
vervoeging van |
---|
bezeiken |
bezeek
- enkelvoud verleden tijd van bezeiken
- Ik bezeek.
- Jij bezeek.
- Hij, zij, het bezeek.
- Ik bezeek.
- Het woord bezeek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
bezeiken |
bezeek