Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wa·pen

Werkwoord

vervoeging van
bewapenen

bewapen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewapenen
    • Ik bewapen. 
  2. gebiedende wijs van bewapenen
    • Bewapen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewapenen
    • Bewapen je?