bewandelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·wan·delt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bewandelen |
bewandelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewandelen
- Jij bewandelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewandelen
- Hij bewandelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewandelen
- Bewandelt!