Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wan·delt

Werkwoord

vervoeging van
bewandelen

bewandelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewandelen
    • Jij bewandelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewandelen
    • Hij bewandelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewandelen
    • Bewandelt!