Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wan·del·de

Werkwoord

vervoeging van
bewandelen

bewandelde

  1. enkelvoud verleden tijd van bewandelen
    • Ik bewandelde. 
    • Jij bewandelde. 
    • Hij, zij, het bewandelde. 
  2. verbogen vorm van bewandeld, voltooid deelwoord van bewandelen