bewandel
- be·wan·del
vervoeging van |
---|
bewandelen |
bewandel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewandelen
- Ik bewandel.
- gebiedende wijs van bewandelen
- Bewandel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewandelen
- Bewandel je?
- Het woord bewandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.