• be·voor·de·ligt
vervoeging van
bevoordeligen

bevoordeligt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoordeligen
    • Jij bevoordeligt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoordeligen
    • Hij bevoordeligt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bevoordeligen
    • Bevoordeligt!