bevingert
- be·vin·gert
vervoeging van |
---|
bevingeren |
bevingert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevingeren
- Jij bevingert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevingeren
- Hij bevingert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bevingeren
- Bevingert!
- Het woord bevingert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.