beviel
- be·viel
vervoeging van |
---|
bevallen |
beviel
- enkelvoud verleden tijd van bevallen
- Ik beviel.
- Jij beviel.
- Hij, zij, het beviel.
- Ik beviel.
- ▸ Bij de eerste boetiek zat maatje 38 net te strak, daarna een 40 geprobeerd, maar dat model beviel weer niet.[1]
- Het woord beviel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beviel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be