• be·viel
vervoeging van
bevallen

beviel

  1. enkelvoud verleden tijd van bevallen
    • Ik beviel. 
    • Jij beviel. 
    • Hij, zij, het beviel. 
     Bij de eerste boetiek zat maatje 38 net te strak, daarna een 40 geprobeerd, maar dat model beviel weer niet.[1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]