Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·tuig

Werkwoord

vervoeging van
betuigen

betuig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betuigen
    • Ik betuig. 
  2. gebiedende wijs van betuigen
    • Betuig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betuigen
    • Betuig je?