• be·stem
vervoeging van
bestemmen

bestem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestemmen
    • Ik bestem. 
  2. gebiedende wijs van bestemmen
    • Bestem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestemmen
    • Bestem je? 



  • be·stem

bestem

  1. gebiedende wijs van bestemme


  • be·stem

bestem

  1. gebiedende wijs van bestemme