• be·spren·kel·de
vervoeging van
besprenkelen

besprenkelde

  1. enkelvoud verleden tijd van besprenkelen
    • Ik besprenkelde. 
    • Jij besprenkelde. 
    • Hij, zij, het besprenkelde. 
     Het schijnsel van de maan besprenkelde hun omgeving met een sprookjesachtig licht.[1]
  2. verbogen vorm van besprenkeld, voltooid deelwoord van besprenkelen