bespeur
- be·speur
vervoeging van |
---|
bespeuren |
bespeur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespeuren
- Ik bespeur.
- gebiedende wijs van bespeuren
- Bespeur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespeuren
- Bespeur je?
- Het woord bespeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.