• be·so·de·mie·ter·de
vervoeging van
besodemieteren

besodemieterde

  1. enkelvoud verleden tijd van besodemieteren
    • Ik besodemieterde. 
    • Jij besodemieterde. 
    • Hij, zij, het besodemieterde. 
     Als er één volk was dat de boel besodemieterde, dan waren zij het wel.[1]
  2. verbogen vorm van besodemieterd, voltooid deelwoord van besodemieteren

besodemieterde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van besodemieterd