besnaart
- be·snaart
vervoeging van |
---|
besnaren |
besnaart
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnaren
- Jij besnaart.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnaren
- Hij besnaart.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besnaren
- Besnaart!
- Het woord besnaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.