Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·snaar·de

Werkwoord

vervoeging van
besnaren

besnaarde

  1. enkelvoud verleden tijd van besnaren
    • Ik besnaarde. 
    • Jij besnaarde. 
    • Hij, zij, het besnaarde. 
  2. verbogen vorm van besnaard, voltooid deelwoord van besnaren