Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schim·mel·de

Bijvoeglijk naamwoord

beschimmelde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van beschimmeld

Werkwoord

vervoeging van
beschimmelen

beschimmelde

  1. enkelvoud verleden tijd van beschimmelen
    • Ik beschimmelde. 
    • Jij beschimmelde. 
    • Hij, zij, het beschimmelde. 
  2. verbogen vorm van beschimmeld, voltooid deelwoord van beschimmelen