bescheidenere
- be·schei·de·ne·re
bescheidenere
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief vrouwelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief vrouwelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief meervoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief meervoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- bepaald nominatief mannelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- bepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- bepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- bepaald nominatief onzijdig enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- bepaald accusatief onzijdig enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- onbepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden
bescheidenere
- onbepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud vergrotende trap van bescheiden