berustten
- be·rust·ten
vervoeging van |
---|
berusten |
berustten
- meervoud verleden tijd van berusten
- Wij berustten.
- Jullie berustten.
- Zij berustten.
- Wij berustten.
- ▸ Dat haar waarnemingen grotendeels op een misverstand berustten.[1]
- Het woord berustten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.