Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·rust·ten

Werkwoord

vervoeging van
berusten

berustten

  1. meervoud verleden tijd van berusten
    • Wij berustten. 
    • Jullie berustten. 
    • Zij berustten. 
Gelijkklinkende woorden
  1.  Dat haar waarnemingen grotendeels op een misverstand berustten.[1]

Verwijzingen