berijm
- be·rijm
vervoeging van |
---|
berijmen |
berijm
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van berijmen
- Ik berijm.
- gebiedende wijs van berijmen
- Berijm!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van berijmen
- Berijm je?
- Het woord berijm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.