• be·pa·rel
vervoeging van
beparelen

beparel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beparelen
    • Ik beparel. 
  2. gebiedende wijs van beparelen
    • Beparel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beparelen
    • Beparel je?