• be·oog·de
vervoeging van
beogen

beoogde

  1. enkelvoud verleden tijd van beogen
    • Ik beoogde. 
    • Jij beoogde. 
    • Hij, zij, het beoogde. 
  2. verbogen vorm van beoogd, voltooid deelwoord van beogen
     De guitige uitdrukking op haar gezicht was gespeeld, maar bereikte wel het beoogde effect.[1]