• be·nut·te
vervoeging van
benutten

benutte

  1. enkelvoud verleden tijd van benutten
    • Ik benutte. 
    • Jij benutte. 
    • Hij, zij, het benutte. 
  2. aanvoegende wijs van benutten
  3. verbogen vorm van benut, voltooid deelwoord van benutten