• be·ne·dijt
vervoeging van
benedijen

benedijt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benedijen
    • Jij benedijt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benedijen
    • Hij benedijt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van benedijen
    • Benedijt!