benedij
- be·ne·dij
vervoeging van |
---|
benedijen |
benedij
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benedijen
- Ik benedij.
- gebiedende wijs van benedijen
- Benedij!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benedijen
- Benedij je?
- Het woord benedij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.