benadert
- be·na·dert
vervoeging van |
---|
benaderen |
benadert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benaderen
- Jij benadert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benaderen
- Hij benadert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van benaderen
- Benadert!
- Het woord benadert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.