• be·na·dert
vervoeging van
benaderen

benadert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benaderen
    • Jij benadert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benaderen
    • Hij benadert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van benaderen
    • Benadert!