benaarstigde
- be·naar·stig·de
vervoeging van |
---|
benaarstigen |
benaarstigde
- enkelvoud verleden tijd van zich benaarstigen
- Ik benaarstigde me.
- Jij benaarstigde je.
- Hij, zij, het benaarstigde zich.
- Ik benaarstigde me.
- verbogen vorm van zich benaarstigd, voltooid deelwoord van zich benaarstigen
- Het woord benaarstigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.