Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·nütz·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel be-

Werkwoord

benützte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van benützen

benützte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van benützen

Werkwoord

benützte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van benützen

benützte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van benützen
Afgeleide begrippen
  • sich aufbauschte