benützte
- be·nütz·te
- Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel be-
benützte
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van benützen
benützte
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van benützen
benützte
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van benützen
benützte
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van benützen
- sich aufbauschte