Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·lijmt

Werkwoord

vervoeging van
belijmen

belijmt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belijmen
    • Jij belijmt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belijmen
    • Hij belijmt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belijmen
    • Belijmt! 

Gangbaarheid