Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·lig

Werkwoord

vervoeging van
beliggen

belig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beliggen
    • Ik belig. 
  2. gebiedende wijs van beliggen
    • Belig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beliggen
    • Belig je? 

Gangbaarheid