• be·leer·de

beleerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van beleerd
vervoeging van
beleren

beleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van beleren
    • Ik beleerde. 
    • Jij beleerde. 
    • Hij, zij, het beleerde. 
  2. verbogen vorm van beleerd, voltooid deelwoord van beleren