Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·landt

Werkwoord

vervoeging van
belanden

belandt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belanden
    • Jij belandt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belanden
    • Hij belandt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belanden
    • Belandt! 
     Onderweg komt hij ongelukkig ten val en hij belandt in het zwembad.[1]

Verwijzingen