Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·koort

Werkwoord

vervoeging van
bekoren

bekoort

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekoren
    • Jij bekoort. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekoren
    • Hij bekoort. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bekoren
    • Bekoort!