• be·ij·zel·de
vervoeging van
beijzelen

beijzelde

  1. enkelvoud verleden tijd van beijzelen
    • Ik beijzelde. 
    • Jij beijzelde. 
    • Hij, zij, het beijzelde. 
  1. verbogen vorm van beijzeld, voltooid deelwoord van beijzelen

beijzelde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van beijzeld